Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 24-02-2020

zweren

betekenis & definitie

I ('zwe:rәn) (zwoor, zweerde; heeft gezworen) zich tot een zweer zetten, etteren: de wonde gaat -; een -de vinger. Syn. →: dragen.

II ('zwe:rәn) (zwoer, heeft gezworen) [(een eed) zweren Lat. sermo. gesprek .'. spreken]

1. een eed doen: voor fut gerecht; een dure eed -.
2. onder eed bevestigen: ik zweer dat het zo is; valsehok -; ik durf er niet op -, ik ben er niet geheel zeker van; men zou dat hij het is, men zou er volkomen van overtuigd zijn, zo gebikt hij op die persoon. →: hoog, hou, kas, kris, Stux.
3. onder eed beloven: trouw aan het vaderland.
4. vast vertrouwen stellen in: bij, op ’t woord zijns meesters -; bij zijn onderwijzer -; bij reklame, poeiers -.
5. er erg mee ingenomen zijn: bij een boek, een schrijver -.
6. vloeken.