Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 24-02-2020

zwengel

betekenis & definitie

('zwengәl) m. (-s; -tje) [~ zwenken .'. ] iets dat draait, zwaait nl.

1. wiek van een windmolen.
2. wip van een put.
3. arm van een →: pomp.
4. knuppel van een dorsvlegel.
5. kruk van een blaasbalg.
6. C-vormig gedeelte van een →: zwengelboor door het omdraaien waarvan het boorijzer in beweging wordt gebracht. Syn. omslag.
7. dwarshout aan het uiteinde waarvan het klokketouw bevestigd is: de van een →: klok.
8. zwengelhout.

< >