('zwa:vəl) m. gele, licht ontvlambare en met een blauwe vlam brandende delfstof.
Enc. Zwavel komt veelvuldig voor in de nabijheid van vulkanen en is er sinds de oudste tijden bekend. Tot 1838 kwam de Europese zwavel zogoed als uitsluitend van Sicilië, dat tot in 1875 het grootste gedeelte der wereldproduktie leverde. In 1904 werden er 800 mijnen geëxploiteerd, in 1909 nog slechts 380. De andere moesten sluiten wegens de konkurrentie der Verenigde Staten. Vroeger werd zwavel in Sicilië uit het ruwe materiaal, waarmede het voorkomt, gesmolten in brandende mijten.
Deze zijn thans verdrongen door de oven van GRITTI, met stoomverwarming. Bij het reinigen of raffineren van zwavel verkrijgt men een fijn geel poeder dat als bloem van zwavel bekend is. Zwavel wordt gebruikt ter bereiding van buskruit voor vuurwapens en van vuurwerk alsmede voor het vulkanizeren van rubber. Bloem van zwavel dient voor de bestuiving van de wijnstok tegen de druifluis, voor het zwavelen van hop en wijn, het bleken van wol enz. In de geneeskunde vervaardigt men van zwavel pasta’s, zalven en zepen tegen huidaandoeningen. De zwavellucifers zijn in onbruik geraakt.