v. (–en; –tje) [~zool]
1. meest cilindervormige, langwerpige steunpaal : –en die een gewelf dragen; een beeld op een – zetten; de groeven of cannelures van een –; een gegroefde, gekanneleerde –; een →: Dorische, →: Ionische, →: Korinthische, →: Toskaanse –; advertentie-, ere-, gedenkzuil; de –en van Hercules, de zeeëngte van Gibraltar. Syn. →: kolom.
2. persoon, zaak die iets staande houdt : de –en van de maatschappij, de staat, de troon.
Enc. De drie hoofddelen van een zuil heten :
1. dekstuk, bovendeel, hoofdgestel, kroonwerk, entablement of tablement;
2. kolom;
3. voetstuk of pedestal.
Ook de onderdelen hebben verschillende namen o. a. kroonlijst of kornis; architraaf, hoofd- of bindbalk; schacht of schaft; voet, basis of basement; kroon- of deklijst; basement of sokkel.