A. telw.
1. hoofdtelw. zeven plus tien: de ➝ Zeventien Provinciën.
2. rangtelw. zeventiende: hoofdstuk -.
B. I. (-en) Eig.
1. zeventien delen: iets in -en verdelen.
2. zeventien personen: met zijn -en zijn; de Heren Zeventien of de Zeven tienen, de bewindhebbers van de Oostindische Kompagnie.
II. v. (-en) Metn. cijfer zeventien.