(zond, heeft gezonden) [Fak. van een wkw. dat reizen betekent]
1. doen toekomen, sturen: een bode -; iemand een pakje, een brief -. ➝ bakboord, balk, kaart, licht, lijf, peperland, Pilatus, wereld.
2. laten halen: om de dokter -. ➝ lucht, mosterd, peper.
3. als missionaris sturen: Jezus zond zijn apostelen om de mensen te bekeren.
4. ontslaan: iemand uit zijn betrekking -.