v.
I. Eig. het zeker zijn inz.
1. veiligheid: iets in brengen.
2. vastheid, beslistheid: de van zijn overtuiging.
II. Metn. wat zeker is inz.:
1. vaste overtuiging: (voldoende) bieden, geven.
2. a. onderpand, waarborg: geld op lenen.
b. Recht. borgtocht: stellen.