Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 24-02-2020

zalig

betekenis & definitie

('za:ləch) bn. en bw. (-er, -st)

1. hoogst gelukkig : zijn; zich gevoelen; zijn de bezitters; het is -er te geven, dan te ontvangen [Hand. xx 35]; o -, juichte het dametje; nieuwjaar; een einde, een goed begin, als nieuwjaarswens. Syn. → gelukkig.
2. heerlijk, verrukkelijk : sport vind ik-! weer! wat een -e taartjes!
3. Iron. dronken : de man is -.
4. het hemels geluk deelachtig : worden.
5. kalm, gelaten in de Heer : sterven; een einde nemen; zijn moeder -er (gedachtenis), zijn overleden moeder.
6. in een stadium voorafgaand aan heilig : iemand verklaren.

< >