('za:ch) (zagen; -je)
1. v. [~ Lat. securis, bijl < secare, snijden] plat en getand stalen snijwerktuig : de van een → spanzaag; figuur-, hand-, hout-, kap-, metaal-, roffel-, schrob-, schulp-, span-, toffel-, trekzaag;
een scherpen; de tanden van een schranken; de spannen.
2. m. en v. zanik(st)er : uw zuster is een echte -.