('woedən) (woedde, heeft gewoed)
1. hevig razen en tieren : op iemand -. Syn. → aangaan.
2. wreedheden plegen : tegen iemand
3. verwoesting aanrichten : de storm heeft daar gewoed; wanneer de oorlog woedt; de pest woedde in het land.
4. onstuimig zijn : het der zee.
5. heersen : hevige hartstochten woedden in zijn borst.