v.
1. Eig. hevige gramschap, razernij : in geraken; in blinde ontstoken; van buiten zichzelf zijn; machteloze -; zijn op iemand koelen; van schuimbekken, snuiven, in hoge mate vertoornd zijn. Syn. → boosheid.
2. Metf. hevigheid : het schip was ten prooi aan de der golven.