(’wijsheit) v.(...heden)
1. Eig. het wijs zijn : meer geluk dan -; met te werk gaan; Boek der Wijsheid of Sapientiae. Gez. de in pacht menen te hebben, menen het alleen maar goed te weten ; Spot. de kijkt hem de ogen uit, hij is erg dom; averechtse -, domheid. →: gierigheid, ons, voorzichtigheid, wijn.
2. Metn. persoon die meent wijs te zijn : hij is zo’n -.