('weg) (bracht weg, heeft weggebracht)
1. elders heenbrengen : breng die boeken weg. Tgst. →: aanbrengen.
2. naar huis vergezellen : iemand een eindje –.
3. in verzekerde bewaring brengen : de moordenaar werd weggebracht.
4. opzettelijk doen zinken om de verzekeringspremie te krijgen : een schip –.