Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 24-02-2020

want

betekenis & definitie

o. iets dat als uitrusting, gereedschap dient nl.

1. netwerk : zijn dragen; viswant; zijn droop houden, geen vergeefse moeite doen.
2. Scheepst. al het touwwerk aan boord : het van de ➝ mast. Gez. geen naar het schip hebben, geen vrouw hebben die past; lopend los touwwerk als kabels, lijnen, katrol werk; staand -, vast touwwerk als steun van de mast; te veel -s overhoophalen, te veel omslag maken; van -en weten, [goed met het want kunnen omgaan of msch. III] er het fijne van weten; vierkant staan onder zijn staand en lopend -, tot alles gebruikt kunnen worden, van alle markten thuis zijn.