('walgən) (walgde, heeft gewalgd) [~ walen, draaien in de maag]
1. misselijk worden : ik walg van die medicijnen; het walgt me. → braken.
2. afkeer gevoelen : ik walg van die vleierij.
3. afkeer veroorzaken: zulk een roman gaat -.walging v. (-en) het walgen. Syn. → afgrijzen.