Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 24-02-2020

waaier

betekenis & definitie

('wa:iәr) m. (-s; -tje)

I. Eig. hij die waait.

II. Metn. rond of halvemaanvormig werktuig dat men in de hand beweegt om, door waaien, het aangezicht te verkoelen: een Japanse, ivoren -.

III. Metf. 1. waaiervormig uitgespreide vederen enz.: de van een pauwestaart.

2. waaiervormig bovenlicht.
3. deuren van een waaiersluis.