('vu:rɘn)
I. bn. van vurehout: een lat.
II. (vuurde, heeft gevuurd)
1. vuur geven, schieten: de vijand gaat -; op de vijand -.
2. lichten : het der zee.
III. Vuren [voor, denneboom] gemeente in Gelderland 2767 ha, 1746 inw. Landbouw, veeteelt.