Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 24-02-2020

vullen

betekenis & definitie

(‘vullɘn) (vulde, heeft gevuld) [vol]

1. volmaken : een vat met water -; een bed met veren -; een kip met gehakt; een holle tand -. → boekdeel, hand, kalf, kap, kas, kinderhand, oog, praat, part, put, vat, zak. Tgst. ledigen.
2. doen bolstaan ; de wind vult de zeilen.

< >