Wat is de betekenis van VULLEN?

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

vullen

vullen - Werkwoord 1. (ov) vol maken Kun jij die prullenbak even vullen met dat papier daar? 2. opvullen. Jij kan je tijd hier wel vullen.

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

vullen

vullen - regelmatig werkwoord uitspraak: vul-len 1. er zoveel in doen dat er niets meer bij kan ♢ hij vult het kopje met koffie Regelmatig werkwoord: vul-len ik vul jij/u vult ...

2024-04-20
Culinair van a tot z

Peter Joh. M. Zuidweg (2016)

vullen

Wordt in het vakjargon ‘farceren’ genoemd het is doen vullen, doorspekken of volstoppen van o.a. eieren, tomaten, artisjokken, avocado’s, borststukken van gevogelte en slachtdieren.

2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Vullen

v., folje, folle, foldwaen.

2024-04-20
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Vullen

(vulde, heeft gevuld), 1. vol maken : zakken, manden vullen met appelen ; het benzinereservoir, de kolenkit vullen ; — iem. de handen, de zakken vullen, hem omkopen ; zijn maag vullen, flink eten; — (spr.) praatjes vullen geen gaatjes (zie Praatje); — een kinderhand is gau...

2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

vullen

vulde, heeft gevuld; vol maken: een vat vullen; een holle kies vullen, plomberen; een kip vullen met gehakt; gevulde zeilen.

2024-04-20
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

vullen

(‘vullɘn) (vulde, heeft gevuld) [vol] 1. volmaken : een vat met water -; een bed met veren -; een kip met gehakt; een holle tand -. → boekdeel, hand, kalf, kap, kas, kinderhand, oog, praat, part, put, vat, zak. Tgst. ledigen. 2. doen bolstaan ; de wind vult de zeilen.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Vullen

(vulde, heeft gevuld), 1. vol maken: zakken vullen; iemand de zakken vullen, hem omkopen; zijn maag vullen, flink eten; een goed gevulde portemonnaie, een ruime hoeveelheid geld; een kinderhand is gauw gevuld, kinderen zijn licht tevreden te stellen; 2. storten, gieten enz. in; 3. vol maken: de lege plaats moet weer gevuld worden; dat vult, neemt...