Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 24-02-2020

vrijheid

betekenis & definitie

('vrijheit) v. (...heden) I Eig. het vrij (A) zijn inz.

1. (I 1): -, blijheid. Tgst. dwang.
2. (I 2 a c): de gevangene heeft zijn herkregen; iemand in stellen, van zijn beroven.
3. (I 2 a d) voorrecht, privilegie: de vrijheden van een stad.
4. (I 2 a e): Ie schilder heeft een grote in ‘t penseel.
5. (I 2 a g): de van godsdienst, van wetenschappelijk onderzoek; de moderne ...heden.
6. (I 2 a k): dichterlijke ...heden.
7. (1 2 a m): eerbiedig de nemen om iets te doen.
8. (I 2 c) : de van een oude stad.
9. (I 2 d): de van een kind; het standbeeld der Vrijheid te → New York.

II. Metn.

1. [van I 6] vrijmoedige daad : zich ...heden veroorloven.
2. V r ij h e i d [van I 8] M. E. (rechtsgebied van een vrije stad : Amalia van Solms hield 10 sept. 1649 haar intocht in de van Turnhout.

< >