(vo:r'zi:nəcheit) v.
I. Eig.
1. Algm. Veroud. het voorzien : door zijn heeft hij dat ongeluk afgewend.
2. Inz. het voorzien van God nl. de werking Gods waardoor Hij allen en alles in stand houdt en leidt naar het door Hem bepaalde doel.
II. Voorzienigheid Metn. God in verband met zijn voorzienigheid.