I. ('vo:r) (zei, zegde voor; heeft voorgezegd)
1. voor een ander zeggen.
2. influisteren : in de klas een ander -.
3. zeggen om na te laten zeggen : ik zal u dat woord duidelijk -.
II. ('zeggən) (voorzei, voorzegde ; heeft voorzegd) zeggen dat iets zal gebeuren, doch alleen door personen : hu heeft nog niets voorzegd. Syn. aankondigen.