('vo:r) m. (-s)
I. Eig. hij die voorloopt (1) : de -s bij de wandeling.
II. Metf.
1. voorbode : Joannes de Doper was de van Kristus.
2. grote blokschaaf waarvan men zich bedient vóór een fijner schaaf.
3. inleidend boekje : bij, voor het schrijfonderwijs.