(vol'strekt) bn. en bw. (-er, -st)
1. onbeperkt, onbepaald, zeer groot: een -e alleenheerschappij. Ook: absoluut.
2. op zichzelf beschouwd: de -e waarde der cijfers.
3. uit de helft plus één bestaande: de -e meerderheid.
4. vast: een -e betekenis.
5. noodzakelijk: gij moet komen.
6. helemaal: ik wil het hebben; het is zeker. Tgst. betrekkelijk.