('volgen) (volgde, gevolgd)
I. (heeft en is)
1. achterna gaan : hij is hem op straat gevolgd; iemand op een afstand –. →: Jozef, schaap, spoor, stroom, voet, voetspoor, voorgaan. Tgst. voorgaan.
2. erlangs gaan : een weg, een rivier, de kust –. →: pad.
II. (heeft)
1. volle aandacht schenken : iemand bij het spreken –.
2. begrijpen : iemand niet kunnen –.
3. iemands leer aannemen en daarnaar handelen : de prins volgde de filozoof. →: partij. Syn. →: aanhangen.
4. nabootsen : iemands schrijftrant –.
5. handelen naar : een goede raad –; zijn eigen hoofd –.
III. (is)
1. komen na : de nacht volgt op de dag; de dood volgde ogenblikkelijk.
Gez. de voorwaarden zijn als volgt, als nu gezegd wordt; hij liet er dadelijk op –, voegde er dadelijk aan toe; wie volgt? wie is thans aan de beurt?
2. voortvloeien : daar zijn al die miseries uit gevolgd; hieruit volgt dat...