('voegən) (voegde, heeft gevoegd)
1. samensluiten : planken aan, in elkaar -.
2. de ruimten tussen de stenen vullen : een tuinmuur -.
3. verbinden : twee wanden aan elkaar -.
4. insluiten : hierbij (bij deze brief) voeg ik een briefje van 100 fr.
5. zeggen, schrijven : wat heb je hier nog bij te -?
6. wegens de omstandigheden passen : zo iets voegt u niet. → kwast. Syn. → behoren.
7. geschikt zijn, gelegen komen : zo’n groot huis zou mij niet -; zich naar iemand -, zich naar hem schikken, zich aan hem onderwerpen.