(‘vloerən) (vloerde, heeft gevloerd)
I. Eig.
1. een vloer maken, leggen : met stenen -.
2. van een vloer voorzien : een gang -.
3. bedekken.
II. Metn. op de vloer leggen, tegen de vlakte slaan. III. Metf. [van II] overtreffen, overwinnen.