Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 18-02-2020

vlek

betekenis & definitie

(-ken; -je)

I. v. Eig.
1. Algm. gedeelte van een oppervlakte anders gekleurd dan de rest: de tijger heeft mooie -ken; zonnevlek, ➝ koe.
2. Inz.
a. vlek door stoten, slaan of een ziekte ontstaan: iemand blauwe -ken knijpen; rode -ken van koorts op de wangen.
b. vuile plek: bloed-, inkt-, modder-, olie-, vetvlek.

Syn. ➝ klad.

II. Metf.

1. o. (wegens het geslacht van dorp) [op het groene platteland als een rode vlek uitkomend] dorp, plattelandsgemeente, stadje.
2. v. smet: een op iemands naam; de H. Maagd Maria werd zonder der erfzonde ontvangen; schandvlek. ➝ lam.

< >