(var'wondart) bn. en bw. verwonderen (verwonderde, heeft verwonderd) 1. verwonderd doen zijn : uw wegblijven verwonderde mij; het verwonderde mij u zo te horen spreken. Syn. * bevreemden. 2. zich-, verwonderd zijn : zich over iets -. verwondering v. verwonderlijk bn. en bw. (-er, -st) verwondering wekkend : een geval; spreken.
Syn. * bevreemdend.