o. (...liezen; -je>
I. Eig. het verliezen: het van een oog; het van goed, van kinderen; zijn dood was een onherstelbaar -.
II. Metn.
1. wat men verliest: met groot aan geld; de vijand werd met geweldig (aan doden en gewonden) teruggeslagen; met spelen.
2. Eert. onderaardse gevangenis voor hen die men wilde verliezen, die voor altijd veroordeeld waren: het van een ➝ burcht.