A. (verlichtte, heeft verlicht) [< liebt I]
I. Eig.
1. Algm. van licht voorzien.
2. Inz. illumineren: geheel het dorp was verlicht; een tuin -.
II. Metf. kennis, wetenschap, ontwikkeling bijbrengen: het volk -.
B. (verlichtte, heeft verlicht) [< licht II]
I. Eig. lichter, minder zwaar maken: een schuit -.
II. Metf.
1. verminderen: iemands taak -.
2. doen afnemen: iemands smart, tranen, zorgen -.
3. in de arbeid helpen: iemand -.