(vər’houding) v. (-en)
I. Eig.
1. Algm. het zich verhouden.
2. Wisk. verhouding van grootheden onderling : de van 3 tot 9 is als 1 tot 3.
II. Metn. verhoudingen [wat zich onderling verhoudt] afmetingen : de -en van een gebouw. III. Metf. [van I]
1. evenredigheid : naar van de inkomsten.
2. betrekking : onze is vriendschappelijk.