(vər'do:vən) (verdoofde, verdoofd)
I. (heeft)
1. doof maken : een geweldige knal kan –.
2. (als) doof maken : hij verdooft mij door zijn geraas.
3. min of meer gevoelloos maken : door de koude verdoofd.
4. stillen : de dokter zal de pijn –.
II. (is)
1. doof worden : door een val verdoofd.
2. verminderen : het vuur verdooft.
3. verflauwen : zijn ijver verdoofde.