Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 18-02-2020

varken

betekenis & definitie

o. (-s; -tje) [vklw. van var II]

I. Eig. plomp huisdier met smalle kop en naar boven gebogen, met borstels bezette rug (karperrug), om zijn spek en vlees geslacht (Sus): het voedt zich met aardappelen, knollen, peulvruchten, eikels en alle soort van afval; het mannetje van het heet „beer” en gesneden „barg”, het wijfje „zeug”, het jong „big” of „speenvarken”; knorrende -s; mest-, speen-, stekelvarken; een broeien, schouwen; een stukje van het krijgen. Gez. al regende het -s, gij kreegt er geen borstel van, gezegd tot iemand wie het steeds tegenloopt: als een mager schreeuwen, schril, scherp pijnlijk voor het oor; bij de -s grootgebracht zijn, zeer onhebbelijk zijn; de -s scheren, in het nadeel zijn; een maken, een misslag; het is op een oor na gevild, gewassen, de zaak is op een kleinigheid na klaar; het door de buik steken, door een krachtig optreden, de moeilijkheden uit de weg ruimen; veel -s maken de spoeling dun, veel kinderen maken een schrale keuken of een dunne erfenis; vieze -s worden niet vet, kinderen die al te fijn op het eten zijn, gedijen niet; wie een is, moet in het schot, wie tot het ongeluk geboren is, moet geen goed verwachten; wij zullen dat wel wassen, wij zullen die lastige zaak wel in orde maken; wild -, everzwijn. ➝ geschreeuw, koren, oor, roos, schaap, tang.

II. Metn. [al of niet van varkenshaar vervaardigde] handstoffer, schuier, schrobber: iets met een reinigen. III. Metf.

1. afbeelding van een varken: een tekenen.
2. Zeew. legger, groot watervat.
3. varkentje spaarpot in de vorm van een varken: een stenen -tje.
4. morsig persoon.
5. liederlijk persoon.
6. Stud. niet-korpslid.

Enc. Ons tamme varken stamt af van het wilde zwijn of everzwijn dat in Europa, Oost-Azië en de Indische Archipel, alsmede in Noord-Afrika wordt aangetroffen. Het wilde zwijn leeft bij voorkeur in poelen en plassen van vochtige bossen, zakt er echter niet licht in weg omdat het loopt op twee „gespleten” hoeven aan elke poot, en daarachter nog twee bijtenen heeft die het wegzinken tegengaan. In dieper water blijft het drijven op zijn speklaag die het als een reddingsgordel omgeeft. Overdag schuilt het in een grotendeels zelf gewoelde kuil; ’s nachts gaat het op roof uit en laat zich leiden door reuk en gehoor. In Nederland is het everzwijn zo goed als uitgestorven; in België wordt er in de Ardennen jacht op gemaakt.

Het tamme varken werd al in de vroegste tijden als huisdier gefokt. In Oud-Egypte werd het als onrein aangezien, evenzo bij de Semieten in Vóór-Azië en nu nog bij de Joden en bij alle islamitische volken. Door zorgvuldig uitkiezen van de dieren en geschikt voedsel, ontstonden de talrijke tegenwoordige rassen, die gemest worden om hun spek en vlees. Door de gewijzigde levensomstandigheden werden de haren (borstels) spaarzamer en de kleur lichter; de oorspieren verslapten en de staart kreeg ringen. De spreekwoordelijke onzindelijkheid van het varken is meer toe te schrijven aan de zorgeloosheid der verzorgers dan aan het dier zelf.

< >