('uit) (zonderde uit, heeft uitgezonderd)
1. ter zijde leggen, afzonderen.
2. ter zijde stellen, niet meerekenen : de wet zondert niemand uit; uitgezonderd deze twee gevallen, gaat de regel altijd op. Syn. uitsluiten.
3. zich -, zich onderscheiden : zich met een bruinzijden das -.