('uit) (voerde uit, heeft uitgevoerd)
1. naar het buitenland voeren. Tgst. invoeren.
2. doen, verrichten : wat voer je uit? ➝ kalf. Syn. ➝ bewerken.
3. volbrengen : plannen -; in de staat heeft het parlement de wetgevende macht en hebben de ministers de -de macht.
4. voordragen, spelen : dat muziekstuk werd keurig uitgevoerd.
5. malen : die schilderij is goed uitgevoerd.