('uit) o. (-ken)
I. [uitsteken 5]
1. Algm. dat wat uitsteekt, uitsprong.
2. Inz.
a. uithoek, kamertje aan het achtereinde van een gebouw.
b. kroonlijst.
II. [uitsteken 6] het uitsteken, alleen in de uitdr. : bij -, buitengewoon, uitmuntend.