(’uit) o. (-ten; -je)
1. [uitschieten I 4] uitgeschoten, voorgeschoten geld.
2. [uitschieten 16] het slechte, na afzondering van het goede : van koffie; het van de maatschappij. Syn. ➝ gepeupel.
Gepubliceerd op 18-02-2020
betekenis & definitie
(’uit) o. (-ten; -je)
1. [uitschieten I 4] uitgeschoten, voorgeschoten geld.
2. [uitschieten 16] het slechte, na afzondering van het goede : van koffie; het van de maatschappij. Syn. ➝ gepeupel.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: