('uid) (barstte uit, is uitgebarsten)
1. losbreken.
2. vuur, lava enz. uitwerpen : een vulkaan kan -.
3. zich plotseling vertonen : de orkaan, de vlam barstte uit.
4. zich plotseling hevig uiten : in verwensingen, in tranen -; van lachen. Syn.uitproesten.