[toe + te]
I. vz.
1. naar : iemand gaan.
2. ter aanduiding van een tijdgrens : zeven uur.
3. ter aanduiding van een doel: het nut van het algemeen; iemand onderwijzer benoemen; iets zeggen iemands best.
II. vgw. totdat: wacht ik u roep ; ziens ; genoegen !