Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 18-02-2020

toog

betekenis & definitie

I m. (togen) [< tiegen, trekken] iets gestrekts nl.

1. boog van een gewelf of kap.
2. draagbalk : de van een hefbrug.

II m. (togen; -je) [Lat. toga] Kat. lang opperkleed van de geestelijken : de van de paus is wit, die van de kardinalen rood, die van de bisschoppen en prelaten purper, die van de overige geestelijheid zwart.

< >