I.
(’tippən) (tipte, heeft getipt)
1. met een tip opgaan : de japon tipt links.
2. met een tip ombuigen : een kaart -.
3. de punten afsnijden : de vleugels van een vogeltje -.
4. korten : het haar laten -.
II.
(’tippən) (tipte, heeft getipt) er licht aan raken : tegen iemands neus -; er niet aan kunnen -, er niet bij in aanmerking kunnen komen.