('tijt) v. (-en) wijze waarop men de tijd indeelt en van een zeker punt af begint te rekenen: de kristelijke, de Joodse, ds mohammedaanse -; van betaling, berekening wanneer men zal moeten betalen, doordat zekere geldsommen niet op de bepaalde tijd werden afgedaan. Syn. jaartelling.
Enc. Voor hun tijdrekening trachtten de ouden de omloop der maan, het zonnejaar en de eis van de praktijk, nl. dat alleen gehele dagen bruikbaar zijn, met elkaar te verbinden. Reeds vroeg gaven de Egyptenaren een dergelijk systeem op en namen een jaar aan van 365 dagen. De Grieken hadden een maanjaar met maanmaanden van 29 of 30 dagen dat, door inschakeling van gehele dagen, met het zonnejaar in overeenstemming werd gehouden. Ook de Romeinen hadden een maanjaar met schrikkelmaanden, en het regelen daarvan kwam de pontifices toe. Met behulp van Sosigenes voerde Julius Caesar de naar hem genoemde Juliaanse kalender in nl. een zonnejaar van 365 dagen, met om de vier jaar na de 24ste febr. een schrikkeldag.
Deze Juliaanse kalender bleef gedurende de middeleeuwen als Oude Stijl in voege en bestaat thans nog in de landen der Orthodoxe Kerk nl. Rusland en de Balkanstaten. Die landen zijn sinds 1900 dertien dagen bij ons ten achter. Daar het Juliaanse jaar 11 minuten en 14 sekonden te lang is, wat na 400 jaren drie dagen uitmaakt, voerde paus Gregorius XIII 1582 de Gregoriaanse kalender of Nieuwe Stijl in. En om weer met het zonnejaar gelijk te komen, bepaalde Gregorius dat 5 okt. 1582, 15 okt. zou worden. Als standaard van vergelijking tussen de verschillende tijdrekeningen heeft Scaliger ± 1582 een naar zijn vader Julius Caesar genoemde Juliaanse periode van 7980 jaren uitgedacht.
De Republikeinse kalender uit de dagen der Franse Revolutie was 1792-1805 in gebruik. Hij had 12 maanden, elk van 3 weken van 10 dagen, en bovendien 5 feesten, en om de vier jaar één revolutiefeest. Praktisch dus hetzelfde als de Gregoriaanse kalender. De nieuwe Wereldtijdrekening, een verbetering van de Gregoriaanse kalender, ziet eruit als volgt. Elk jaar begint op zondag 1 januari. Het bestaat uit 4 kwartalen, ieder van 3 maanden of 13 weken of 91 dagen.
Elk kwartaal begint eveneens op zondag. De tweede maand van een kwartaal begint op woensdag en de derde maand op vrijdag. De vier zondagmaanden tellen 31 dagen, de overige maanden 30 dagen. Zo komen we tot 364 dagen. De laatste dag van het jaar is de Werelddag waarop men oudejaar viert. In de schrikkeljaren wordt midden in het jaar een schrikkeldag ingevoegd.
Aan het einde van 1950 bood zich een enige gelegenheid aan om de Wereldtijdrekening in te voeren : 30 december 1950 was een zaterdag. Wanneer men de volgende dag 31 december 1951 beschouwde als de nieuwe Werelddag, dan begon 1951 met een zondag. Aldus zou de nieuwe Wereldkalender met de tweede helft van deze eeuw hebben kunnen aanvangen. Voortaan zou dan iedere datum, iedere verjaardag, ieder wereldlijk of kerkelijk feest (Pasen op zondag na 2de zaterdag van april?) steeds op dezelfde dag gevallen zijn. kwartaal maand begindag aantal dagen zondagen
1e januari
februari maart zondag woensdag vrijdag 31
30
30 5
4
4
2e april
mei juni zondag woensdag vrijdag 31
30
30 5
4
4
Schrikkeldag in de jaren
3e juli
augustus september zondag woensdag vrijdag 31
30
30 5
4
4
4e oktober
november december zondag woensdag vrijdag 31
30
30 5
4
4
Werelddag 1 jaar 365