(liep terug, is teruggelopen)
1. achteruitlopen: het van een stuk geschut; de barometer loopt terug.
2. achteruitgaan, verminderen: onze uitvoer is teruggelopen.
3. wederom lopen in de richting van of naar de plaats vanwaar men gekomen is.
4. in waarde, betekenis verminderen: zullen zij, na zoveel inspanning, teruglopen?