vz. [te + der]
1. in de: wereld komen, brengen; helle varen; niets wereld bezitten; gelegener plaats; zake van; sluik.
2. op de: luitenant zee, markt zijn.
3. naar de: kerke gaan; zich ruste begeven.
4. voor: iets bespreking geven.
5. tot: u ere; dood veroordelen.