(te:gən'ovər) vz.
1. aan de overzijde : – de kerk wonen; daar staat – dat..., de keerzijde is dat…
2. in de nabijheid van, met de gezichten (naar elkander) gewend : de vechtersbazen stonden – elkaar.
3. ten opzichte van : zich goed – iemand gedragen; vijandig – elkaar staan.