(te:lt) v. (-en)
I. [< telen I 1] visserij : een goede verkopen.
II. [< telen I 2)
1. Eig. het telen : bijen-, bloemen-, ooftteelt; de van geiten, pluimvee, schapen.
2. Metn. het geteelde : de is goed ontwikkeld.
III. [< telen II] voortbrengsel, vrucht : schrikbeelden. van de opgezweepte fantazie.