(ta:rt) v, (-en; -je) [Fr. < Lat. torta < torquere, wringen]
1. fijn, meestal rond gebak van deeg, met room, vruchten, konfituur enz. in : een bakken. Gez. iemand van de geven, hem slaan of flink berispen; eten, het gelag betalen; van de krijgen, slaag of een flinke berisping krijgen.
2. taartje Bepk. fijn gebakje, veel kleiner dan (1): -jes gaan eten in een banketbakkerij.