I.('spo.rən) (spoorde, heeft gespoord) 1. van sporen voorzien : een ruiter, zich -.
2. met de sporen aanzetten : een paard -.
3. aanzetten, aansporen : iemand tot vlijt -.
II ('spo.rən) (spoorde, heeft en is gespoord) met de spoortrein rijden : eventjes vaar Antwerpen-.