I (spi:) v. (-ën; -tje) [< spieden]
I. Eig. Veroud. verspieder, spion.
II. Metn. Sprkt. oog.
III. Metf. [van II, wegens de vorm?] geldstuk(ken) nl.
1. cent.
2. gulden.
3. duiten,
geld : geen hebben.
Gepubliceerd op 18-02-2020
betekenis & definitie
I (spi:) v. (-ën; -tje) [< spieden]
I. Eig. Veroud. verspieder, spion.
II. Metn. Sprkt. oog.
III. Metf. [van II, wegens de vorm?] geldstuk(ken) nl.
1. cent.
2. gulden.
3. duiten,
geld : geen hebben.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: